zondag 27 januari 2013

'N' woord (2)

Het vorige blogje maakte bij zwarte man Mensema het nodige los. Het liet Mensema niet onberoerd. Het filmpje met Samuel L. Jackson was al een briljante dialoog. Een dialoog die in een film van Tarantino niet zou misstaan. Mensema houdt het vandaag bij een monoloog. Vrijdagavond, op de tribune, is het weer tijd voor een dialoog.


Het onlangs bij De Zwarte Mannen gepubliceerde filmpje – waarin een blanke Amerikaanse tv-interviewer weigert het N-woord uit te spreken tegenover de ook in het leven buiten het witte doek zeer assertieve filmster Samuel L. Jackson – is zeer grappig. In het clipje sommeert Jackson met grote, felle ogen de interviewer het N-woord te zeggen. In zijn speelfilms bezwijken tegenspelers gewoonlijk onder zoveel druk, maar de interviewer krijgt het echt niet over zijn lippen.

Haha.
Wat een sukkel.

In zijn plaats zou ik evenwel precies zo gereageerd hebben als de tv-interviewer. Ik zou het ook niet gezegd hebben.
Ik ben net zo’n sukkel.

Als kind heb ik het N-woord weleens gezegd. Maar dat sloeg nergens op. In het Delfzijl van mijn jeugd was er geen zwarte inwoner in het havenstadje aan de Eemsmond te bekennen. Zwarte mensen zag ik slechts op tv, soms zelfs knullig zwart opgemaakte blanke muzikanten wanneer het Engelse ‘The Black en White Minstrel Show’ bij ons werd uitgezonden.
Of de Zwarte Pieten van Sinterklaas.
Als ik het N-woord als kwajongen uitsprak, dan was dat louter tegenover mijn broertje of tegen mijn vriendjes. Het had iets baldadigs. Vergelijkbaar met het L-woord en het K-woord. Dat zijn woorden die ik tegenwoordig gerust durf uit te spreken. Maar toen – ruim 40 jaar geleden – had het nog iets spannends, dingen te zeggen die eigenlijk niet mochten.
Dus wat deden wij tienjarige snotneusjes?
We riepen keihard: Kut + lul = neuken!
Wat hadden we een lol. We moesten daarbij wel oppassen niet door onze moeders te worden betrapt, want dan konden we op een fikse oorvijg rekenen.
Dat ging anders met het N-woord. Alleen mijn moeder – die ooit een jaar als kraamvrouw in de zwarte wijk Harlem in New York had gewerkt – schudde dan afkeurend het hoofd. Dat deed ze ook als mijn vader het N-woord bezigde, als hij samen met zijn kameraden onder het genot van bier en jenever de wereldpolitiek besprak en hij alles weer terugbracht tot zijn tijd als stuurman op de grote vaart, toen hij nog geregeld landen als Suriname en Chili had bezocht. Het waren allemaal luie donders daar. Zijn vrienden lieten zich niet onbetuigd. Met zoveel alcohol erbij had iedereen wel iets op zwarten aan te merken.
Desalniettemin was er in de jaren 60 niemand met een zwarte huidskleur in Delfzijl of omstreken te bekennen.
Kleurlingen wel. Zoals mijn vriendje Han, oorspronkelijk in Bandung in Java geboren. Die was Indonesisch. Maar dat was gewoon, want die zag je overal. Ik wist niet beter dan dat Indonesiërs er altijd al waren geweest. Een Nederland zonder ‘pindarotsjes’ heb ik nooit gekend.

Net als Spaanse en Italiaanse gastarbeiders druppelden zwarte mensen langzaam maar zeker naar binnen. Eind jaren 60 hoorden we dat een zwart gezin zich nu ook ergens in ons stadje had gevestigd, in Delfzijl, een van de meest verafgelegen buitenposten van Nederland (binnen de grenzen van het land zelf dan, want Suriname en de Antillen – ook onderdeel van het Koninkrijk in die dagen – waren nog veel verder weg dan Delfzijl).
Toen ik tien was, werd er aan de deur gebeld. Ik deed open. Er stond een zwarte man voor een of andere collecte. Perplex staarde ik hem aan, totdat mijn moeder verscheen en de man te woord stond.
Hij was de eerste zwarte man die ik in het echt zag.
Ik had al tien jaar zonder dergelijke mensen geleefd.

Er zouden nog andere zwarte mensen volgen, eerst in Delfzijl, toen ook op de middelbare school in Appingedam. Dat was allemaal nog mondjesmaat, maar dat veranderde toen ik ging studeren in Groningen. Daar waren het er aanzienlijk meer.
Ik leerde ze ook kennen.
Zo woonde ik op de studentenflat samen met Ferdinand uit Suriname en met Patrick die ooit op het Britse Sint Kits geboren was, maar later met zijn familie naar Curaçao was getogen. Later kwam Tillie erbij. Zij stamde uit Oranjestad in Aruba. Ze liet me foto’s van thuis zien. Het verraste me dat het helemaal geen stad was, maar een klein dorp dat er qua gebouwen precies zo uitzag als mijn oude woonwijk in Delfzijl, met veel huisjes van rood baksteen. Maar dan wel in de Tropen.
Tillie was overigens ook een groot voorstandster van reclameblokken in speelfilms, want dan kon je tussendoor even gezellig kletsen met je familie of de afwas doen of de hond uitlaten.
Patrick speelde naast zijn studie drums in tal van bands. Ik zag hem vaak optreden in De Troubadour in de Peperstraat, toen nog een jazzcafé. Hij oefende elke middag tijdens de op de flat toegestane lawaaiuren – van 17:00 tot 19:00 uur – met zijn koptelefoon op en speelde dan mee met funky nummers van Earth, Wind & Fire.
Ik werd ook fan van Earth, Wind & Fire.
Herman – met wie ik Atheneum had gevolgd in Appingedam in de jaren 70 – woonde direct naast Patrick en ergerde zich mateloos aan zijn Antilliaanse buurman als die weer eens aan het drummen was. Dan kwam Herman geregeld bij mij klagen. Over dat verdomde lawaai van Patrick. Over dat Herman aan het einde van de middag zo graag even een middagtukje deed en dat dat nu niet kon.
Zijn gemopper eindigde pas als hij even op mijn bed zijn ogen mocht sluiten. Dan zat ik muisstil op mijn kamer in mijn studieboeken gedoken, terwijl Patrick verderop nog aan het drummen was en Herman zachtjes lag te snurken.
Ondanks al zijn gemopper heb ik Herman het N-woord nooit horen zeggen.

In Groningen leerde ik diverse zwarte mensen kennen. Ze waren allemaal van mijn eigen leeftijd. Iedereen was tussen 18 en 25 jaar oud.
In 1980 ging ik voor het eerst naar Amerika. Het land van de rassenonlusten uit mijn jeugd, zoals ik dat begrepen had via het journaal en boeken en films. Maar ook het land waar mijn ouders elkaar hadden leren kennen en het land van talloze speelfilms – met name westerns – die ik gezien had.
Ik was er met een goede vriendin en we reisden er met de Greyhound bus. Zo kwamen we in Atlanta, Georgia terecht. We stapten uit in het busstation in het centrum van de stad, om daar onder meer het graf van Martin Luther King te bezoeken. Maar eerst stond ik als aan de grond genageld. Het was het middaguur en ik had nog nooit zoveel zwarte mensen in mijn leven gezien. In alle soorten en maten. Groot en klein, dik en dun, man en vrouw, oud en jong.
Blank en zwart.
Nee, dat niet. Atlanta was destijds een grotendeels zwarte stad. Het zou ook de eerste stad in Amerika zijn waar er een zwarte burgermeester aan het bewind kwam.
Ik wist niet wat ik zag. Ik bleef maar om me heen kijken.

Nadat we eerbiedig het graf van dominee Martin Luther King – de in 1968 in Memphis vermoorde voorvechter van burgerrechten voor zwarte mensen – hadden bezocht, wandelen we door een armoedige wijk terug naar het centrum. Er zaten veel zwarte mannen op veranda’s. Sommigen sisten naar ons, naar de twee bleekneusjes met melkwitte benen die we waren. Sommigen floten ons na. We begonnen steeds sneller te lopen. Totdat we op den duur zelfs holden.
Achter ons hoorden we de zwarte mannen nu hardop lachen.

Richard Pryor was een zwarte komiek uit Amerika. Ik was een groot fan van hem, ook al kende ik hem oorspronkelijk alleen van speelfilms zoals ‘Silver Streak’ en ‘Stir Crazy’. Wat mij aan hem beviel, waarom ik mij zo gemakkelijk met hem vereenzelvigen kon, was dat hij absoluut geen macho was. Hij was net zo’n watje als ik. Met minstens net zoveel onzekerheden.
In een van zijn films moest hij op den duur de cel in. Doodsbenauwd voor al die stoere kerels in de gevangenis zette hij grote ogen op en liep hij met een swagger het cellenblok in. Even leek hij erg stoer, maar daar viel gemakkelijk doorheen te prikken. Iemand zei iets en Richard Pryor sprong direct krijsend van angst bij de gevangenisbewaarder in de armen.
Ik herkende de situatie niet.
Ik herkende zijn gedrag aan alle kanten.

Later kwam ik erachter dat hij eigenlijk een stand-up komiek was. Ik huurde de registratie van een van zijn live optredens bij de videotheek. ‘Live In Hollywood’. Het optreden is in een niet al te grote zaal opgenomen. Richard Pryor draagt een rood pak. In elke zin gebruikt hij het woord ‘motherfucker’, net zoals het N-woord dat aanvankelijk ook veelvuldig voorbij komt.
In de jaren 60 spraken zwarten elkaar nog aan met ‘brother’ en ‘sister’. Toen hun wereld er na de zwaar bevochten burgerrechten niet echt beter op werd maar juist grimmiger, begon het N-woord in zwang te raken. Onder elkaar. Nu als een soort van geuzennaam.
Zo gebruikte Richard Pryor het N-woord ook. Het woord ‘Motherfucker’ was daarentegen perfect om in de stemming te komen en te blijven. Bovendien bekte het ontzettend lekker.
Als zijn moeder in de zaal had gezeten, dan had ze hem al binnen een minuut een fikse oorvijg gegeven.
Er zit een prachtig stuk in de show als Richard Pryor het over Afrika heeft, dat hij in 1979 bezocht heeft. Hoe hij voor het eerst in zijn leven het gevoel heeft nu eens niet tot een minderheid te behoren wanneer hij in Afrikaanse steden over straat loopt. Ondertussen maakt hij zich vrolijk over een paar blanke toeristen die zich schichtig tussen de Afrikanen bewegen, zich er nu ineens volledig van bewust dat ze met hun melkwitte benen anders zijn dan de rest.
Maar ook Richard Pryor hoort niet echt thuis in Afrika, als hij beseft dat hij weliswaar net zo zwart is als de Afrikanen, en dat de wortels van zijn familie vanzelfsprekend ook in Afrika liggen, maar dat hij nu eenmaal opgegroeid is in Amerika.
Het is daar waar hij leeft.
Het is daar waar hij het moet zien te rooien.
En dan neemt hij het besluit nooit meer het N-woord te gebruiken, ook niet met zwarten onder elkaar. Het N-woord is verschrikkelijk denigrerend. Het heeft met gemene rotzakken te maken. Met het botvieren van frustraties op anderen. Maar het zegt niets over zijn menszijn. Sterker: het vreet aan zijn menszijn. Dat mag niet meer. Dat mag nooit meer. Daarvoor is het leven te kostbaar. Niet alleen van hem, maar van iedereen.
Hij zal het nooit meer zeggen.
Met tranen in de ogen zag ik het aan en ik nam me ter plekke voor – in navolging van mijn held – ook het N-woord nooit meer te gebruiken. Ik deed dat sowieso al niet meer sinds mijn kindheid, maar het zou vanaf dit moment hoe dan ook nooit meer over mijn lippen komen.

Eind jaren 80 stak Richard Pryor zichzelf per ongeluk in brand tijdens het freebasen van cocaïne. Het duurde lang voordat hij daarvan herstelde. Kort daarna werd er multiple sclerose bij hem geconstateerd. Hij stierf in 2005 op 65-jarige leeftijd.
Ik heb al zijn films gezien.
Hij heeft sinds 1979 nooit meer het N-woord gezegd.

Ik heb het ook nooit meer gezegd.

Maar ik heb het eerlijk gezegd weleens gedacht. Zo nu en dan betrap ik mezelf erop dat ik het denk. Nog steeds. Bijvoorbeeld als ik schrik, omdat een zwarte man mij in het verkeer geen voorrang verleent terwijl hij dat wel zou moeten doen. Dan is het N-woord helemaal niet van toepassing en volstaat een krachtterm als Idioot. Maar toch komt het N-woord dan in mij omhoog. Het zit blijkbaar dieper in mij dan ik voor mogelijk hield.
Ik schaam me ervoor.
Ik baal ervan.
Zo nu en dan bekruipt mij trouwens ook weleens de gedachte om met een tank op hoge snelheid dwars door een bomvolle winkelstraat te raggen. Het is een volstrekt absurde, ziekmakende gedachte, die gelukkig niet al te vaak voorbij komt, en die ik ook nooit zal verwezenlijken.
Maar het gebeurt.
Ik denk het.
De gefrustreerde rotzak in mij denkt het.
Zo nu en dan.

Maar ik zal het nooit doen.

Net zomin als ik ooit weer het N-woord zal uiten.
Net als de tv-interviewer.

Ik weiger pertinent.

© Bill Mensema

dinsdag 22 januari 2013

'N' woord

Het volgende filmpje met Samuel L. Jackson vertonen wij zonder commentaar. Zwarte mannen passen wel op. Voordat je het weet heb je regisseur Spike Lee achter je aan. Maar als u het niet begrijpt moet u weten dat in de nieuwste film van Tarantino veelvuldig het 'n' woord wordt gebruikt. Afro-Amerikaan klnkt inderdaad heerlijk en eerlijk politiek correct, maar de vraag is in hoeverre deze benaming ten tijde van de slavernij werd gebruikt. Afro-Amerikanen bestonden toen niet. Trouwens Samuel L. Jackson speelde ooit een glansrol in Do the Right Thing van Spike Lee. De laatste is op dit moment de grootste criticaster van het vele gebruik van het 'n' woord in Django. Geeft het gesprek nog meer glans.



zondag 20 januari 2013

Is Dylan een zwarte man?

Zondagmorgen. Radio aan. Sterke koffie gekruid geluid. His Royal Bobness. Wat wil een mens nog meer. Zwarte man Mensema stelt de vraag. Is Dylan een zwarte man? Lees zijn zijn zondagmorgen overdenking.
 

Bob Dylan zou een Zwarte Man kunnen zijn. Hij heeft daarvoor immers alles in huis. Net als de Zwarte Mannen is Dylan knap enigmatisch. Sterker, hij is zo raadselachtig dat wij Zwarte Mannen daar nog een voorbeeld aan kunnen nemen. De pest met raadsels is evenwel dat ze de mens nopen tot het zoeken van een oplossing. Ik kan het weten. Nu ik na een periode van windstilte weer teruggekeerd ben in de schoot van His Royal Bobness overkomt mij opnieuw wat mij al eerder gebeurde. Ik voel opnieuw de onbedwingbare neiging Dylan te duiden.
Niet dat het veel zin heeft. Want Dylan is niet alleen vaag, hij is bewust vaag. Als je denkt dat je het eindelijk weet, als je meent eindelijk de sleutel te hebben gevonden om het mysterie dat Dylan is te ontrafelen (zoals ik), dan doet Dylan weer iets totaal onverklaarbaars en zet daarmee alle theorieën die over hem de rondte doen opnieuw als geneuzel in de hoek.
Het is net alsof hij nog meer op ons zit te loeren, dan wij op hem.

Want stel dat hij bijvoorbeeld mij in de gaten zou houden…

Dat klinkt grappig, maar het zou heel goed kunnen. Ten eerste ben ik een verklaard fan en heb ik zelfs een boek over hem geschreven. Zodra Dylan zichzelf gaat googelen op het internet komt hij ook mij tegen. Ten tweede stond er tijdens de laatste thuiswedstrijd van SC Veendam een oude kerel met een gebreide wollen muts op achter het doel, precies daar waar wij Zwarte Mannen gewoonlijk convergeren. Op zich niet zo verrassend. Er zijn namelijk meer van dat soort kerels op De Lange Leegte te zien. Zoals ikzelf over 20 jaar (afkloppen). Maar deze vent had een leren jas aan met op de rug in koeienletters geschreven de tekst ‘I LOVE BOB DYLAN’. Als er iets is, dat niemand van Dylan zou verwachten, dan is het dat hij met juist zo’n tekst op de rug bij een thuiswedstrijd van SC Veendam zou verschijnen, om daar – net als ons – voor de thuisploeg te juichen.
Qua postuur had deze oude man Dylan kunnen zijn. Tenger, niet al te groot. Qua leeftijd? Zeker. Qua neus? Haaks? Absoluut.
Ik stond achter de oude man met de wollen muts en het ‘I LOVE BOB DYLAN’ jack toen hij in de supportershome een kop koffie bestelde. In krassend Amerikaans. Dus ja, er waren ineens ontstellend veel aanwijzingen dat het hier Bob Dylan in eigen persoon betrof. Zeker als we daarbij de fameuze column van Zwarte Man Sandman betreffende het bezoek van Dylan aan Noordpolderzijl en Veendam in 1995 in ogenschouw nemen.
Maar was het hem ook echt?
Dat zullen we helaas nooit zeker weten.
Want Dylan blijft immers het onverklaarbare raadsel dat hijzelf gecreëerd heeft, onvatbaar voor talloze fans zoals ikzelf. Altijd weer iets anders doen dan we van hem zouden verwachten. Alsof hij inderdaad op ons zit te loeren.
Toch zou het mij niet verbazen als Dylan die vrijdagavond wel degelijk in De Lange Leegte was, al was het alleen maar om mijn opmerking dat hij zich bewust vaag gedraagt te logenstraffen door zich in plaats daarvan juist onbewust vaag te gedragen.

Ik weet wel dat een heleboel mensen zouden zeggen: Jonge, jonge, wat is me dat toch een moeilijk mannetje, die Dylan.
Dat snap ik.

Maar weet dan ook dat Zwarte Mannen in wezen eveneens moeilijke mannetjes zijn. Wij zijn niet altijd het zonnetje in huis. Wij doen moeilijk over de afwas. Wij zijn vaak met geen stokslagen vooruit te branden. Wij zijn voor SC Veendam, maar we staan achter het doel.

Wij zijn gelukkig geen vrouwen, want daar snappen we echt niets van. Vrouwen zijn werkelijk een ondoorgrondelijk raadsel.

Maar voor een andere kerel, die bewust of onbewust vaag wil doen, die nergens een normaal antwoord op kan geven, die kan zeuren als een klein kind, die net zo gemakkelijk een boodschappenlijstje verweeft in een diepzinnige, poëtische songtekst als een ander een uur lang op de wc kan zitten met het Dagblad van het Noorden, daar hebben we alle begrip voor.
Ook als hij de volgende thuiswedstrijd met een ‘IK SCHIJT OP BOB DYLAN’ jack in De Lange Leegte verschijnt.
En als hij dan ook nog eens droge worst meeneemt, dan kan hij wat ons betreft direct toetreden tot het gilde der Zwarte Mannen.
Want moeilijk doen, dat is ons motto.

© Bill Mensema

woensdag 16 januari 2013

Toetsenbord

Zwarte man Bill was van de leg. Terecht want als je computer dood is, waar blijf je dan in deze moderne digitale tijd. Deze blog wekelijks stencilen is ook weer zo wat. Hoewel zwarte mannen het motto 'stilstand is voortuigang' omarmen zijn we blij dat we weer een wekelijkse bijdrage van heer Mensema hebben mogen ontvangen. 'The boys are back in town', want Bill is 'back in bussiness'.

Mijn pc is onlangs overleden, na 11 jaar trouwe dienst. Voor een mens stelt zo’n periode amper iets voor, voor een olifant is het de duur van een zwangerschap, maar voor een pc is het stokoud. Maar op het laatst ging het echt niet meer. Mijn pc begon van achteren te ratelen en elke keer als ik hem opstartte was het net alsof er een straaljager in mijn werkkamer opsteeg.
Dat mijn pc verder traag was in het dagelijks gebruik – niet echt toegesneden op de huidige software, ook al deed Windows XP het er nog prima op – dat kon me niet zoveel schelen. Games en razendsnel internetten, googelen en YouTuben, het kan me allemaal gestolen worden. Dat zijn zaken die voor jongere generaties van belang zijn. Mij maakt het geen moer uit. Ik ben er niet mee opgegroeid. Ik word er niet warm of koud van.
Eerlijk gezegd word ik dat ook niet echt van de laptop die nu mijn oude vertrouwde pc vervangen heeft. Weliswaar is die heel erg blits. Misschien zelfs totaal blits. Met Windows 7 (Windows 8 is nog een stap te ver) en Office 2013 erop.
Overigens: in mijn huidige Office Word verschijnen naast de rode streepjes voor de spellingsfouten in de tekst nu ook blauwe streepjes die iets zeggen over stijl. Zo is het hierboven gebruikte woord ‘razendsnel’ blijkbaar populair taalgebruik (boeien!) en de net gebezigde term ‘blits’ is volgens Office Word spreektaal (echt boeien!). Ik heb dat in vroegere versies van Office Word weleens uitgedaan. Het is immers een optie die je gewoon kunt uitvinken. Ik kan die optie op deze versie nog niet vinden, maar dat is een kwestie van tijd. Of van teit. Het is wat mij betreft een kwestie van TEIT en ik heb er geen modderfokker van een spellingschecker of taalsuggesteerder voor nodig om mij op dit soort onzin te wijzen.
Fokking Nazi’s!
(O, dat heb ik zo blijkbaar wel goed gespeld.)
Maar zelfs dat is voor mij niet echt een grote ergernis in de onvermijdelijke overgang van pc naar laptop. Wat het daarentegen wel is, is het toetsenbord. Ik word niet goed van het platte toetsenbord van mijn laptop. De toetsen zien eruit alsof je ze alleen met poezelige handjes kunt beroeren. Ik heb niets met zo’n subtiele toetsaanslag.
Het is nog niet zo erg als het toetsenbord van wat voor Apple pc dan ook, zo’n sexy design bord waarin de toetsen bijna plat zijn, waarin ze amper omhoogsteken, waarbij je het gevoel krijgt dat de ontwerper het toetsenbord het allerliefst zonder die vreselijke toetsen had gemaakt. Maar ook op mijn laptop gaat het nu hard die kant op.
In een tijd dat Six Words Stories en Twitter steeds populairder worden, is het wellicht logisch dat de fabrikanten verwachten dat we op termijn zelfs zonder toetsenborden zullen computeren. Maar ik doe daar niet aan mee. Ik kan niets leuks schrijven in 140 tekens en ik schrijf nauwelijks zinnen van zes woorden lang, laat staan dat ik ooit een verhaal van maximaal zes woorden zou kunnen (of willen) schrijven.
Ik wil gewoon typen.
Of tiepen.
Of tijpen.
Net zoals vroeger op de typemachine.
Of de tijpmachine.
Ik wil gewoon knallen met mijn vingers op de toetsen.
Ik wil dat die dingen bij elke aanslag diep naar beneden gaan. Dat ze kreunen onder de kracht van mijn vingertoppen. Dat ze sidderend elke volgende klap afwachten, om vervolgens een A, een B of een C op het beeldscherm te toveren.
Want als ik schrijf, dan wil ik dat voelen ook. Net als de toetsen op mijn toetsenbord. Ik ben namelijk een man. Ik ben een kerel. OK, ik kan geen kleppen in de motor van mijn auto bijstellen, of de lakverf op een kozijn wegbranden, maar ik kan wel een lekke band van de fiets plakken en ik kan ook een stuk schrijven. En als ik dat doe, dan wil ik dat weten ook. Ik heb steeds meer eelt op mijn ziel en ik kan hier en nu verklaren dat dat ook voor mijn vingertoppen geldt. Daar zitten stukken eelt op waar zelfs een vrouwtjesolifant na 11 jaar zwangerschap respect voor zou hebben.
En zo zit ik dan nu te werken op mijn nieuwe laptop, met maar liefst twee toetsenborden, met vóór het opengeslagen toetsenbord van de laptop het oude toetsenbord dat hoorde bij mijn pc. Want laatstgenoemde is het toetsenbord dat ik ook nu nog steeds gebruik. Mijn oude toetsenbord met daarop dikke, zware, ferm omhoog staande toetsen, met sigarettenas en koffievlekken erop, met onverklaarbare smoezelige vlekken die ik er zelfs met Cillit Bang niet meer af kan krijgen. En elke toets die ik aansla, dat gaat nog steeds met donderend geweld. Met testosteron. Met vloeken en zuchten.
Ook nu schrijf ik weer zoals ik altijd geschreven heb: rammend, ratelend, hamerend, stotend, knallend, dreunend, met alle lawaai die ik daarbij maar maken kan. Met een sigaret in de bek, een kop koffie ernaast. Schrijvend zoals God het bedoeld heeft.
Of Got.
Of Chod.

Boeien!

© Bill Mensema

zaterdag 12 januari 2013

Bourtange

Drie dagen Eurosonic zitten er op. Vanavond enkel oor voor muziek uit de Lage Landen. Afgelopen woensdag was Jools Holland host bij de Ebba Awards in de Oosterpoort. De organisatie van het festival was op de hoogte van onderstaande ontmoeting van zwarte man Van der Veen uit 2009. Zou Jools naar Bourtange willen dan waren de zwarte mannen onmiddellijk bereid vervoer te regelen. Helaas liet het tijdschema van deze BBC presentator en muzikant het niet toe. Het verhaal is al goed. We hopen het ooit te verbeteren. Oost-Groningen promotie, u begrijpt, daar zijn zwarte mannen niet vies van.


Met m'n fotocamera op de rug neem ik met Martin G. aan de bar van de Oosterpoort het programma van Noorderslag door. Wachtend op een interview en bijbehorend ploatje. Potentiële winnaars van de Popprijs passeren de revue. Veel namen worden niet en wel genoemd. Ons gesprek wordt onderbroken met de mededeling dat dhr. Holland al een tijdje op ons zit te wachten. Geen probleem. Binnen twee minuten staan we voor zijn kleedkamer. Journaille als wij zijn. Onvoorbereid.

Holland is door onze afwezigheid eerder begonnen aan de maaltijd. Zijn hoofdgerecht geeft ons tijd vragen te bedenken. Squeeze, The The, Later with, Bentley's en Bert Visscher, aanknopingspunten genoeg. Tijdens het toetje mogen we de kleedkamer binnen. We stellen ons voor en Jools verontschuldigt zich dat hij een banaan aan het eten is. Na inleidende praat over o.a. zijn aanwezigheid in Groningen ontpopt Jools zich als een groot kenner van stad en ommeland. Daar blijft het niet bij. Hij blijkt een connaisseur te zijn die een volgende keer graag een bezoek wil brengen aan Bourtange. Ja, u leest het goed, de vesting Bourtange.

Spreek je met de man die een prominente rol vervult in de hedendaagse wereld van pop, rock en media. Gaat het gesprek over Oost-Groningen. Ik begin in één keer te begrijpen waarom mensen graag te gast zijn in zijn programma's.

zondag 6 januari 2013

Driekoningen

Vandaag de 6e is het Driekoningen. Nou zijn zwarte mannen bescheiden van nature, maar de foto van de drie zwarte mannen op de tribune tijdens de wedstrijd van onze club tegen de 'heren' van Sparta spreekt in relatie tot deze dag geheel voor zich. Van links naar rechts ziet u zwarte man Rob, Bill en Douwe. Voor ingewijden in het Driekoningen gebeuren Caspar, Melchior en Balthasar.



'Drie koooningen, drie koooningengeef mij nen nieuwen (h)oedMijnen ouwen is verslee-eetenmijn moeder mag 't nie wee-eetenMijn vader heeft het geld, op de toonbank neergeteld.' is de tekst van een bekend liedje. Oorspronkelijk luidde de laatste zin 'op de rooster geteld', hetgeen zoiets betekent als geen geld hebben of geen geld hebben kunnen bijhouden. Alsof Caspar, Melchior en Balthasar weet hebben van de financiële situatie bij de SC

U begrijpt dat ook in 2013 religie en voetbal meer met elkaar van doen hebben dan je op voorhand zou vermoeden.

Binnenkort maar met z'n allen op bedevaart naar de dom van Keulen. Daar bevindt zich tenslotte de Driekoningenschrijn. Kunnen we het werk van David Hockney in Musée Ludwig ook bekijken. Over landschappen en vergezichten gesproken. Voetbal als verbindende factor tussen religie en kunst. Wat wil een mens nog meer. U begrijpt dat zwarte mannen nadenken over een oplossing. Wij gaan ervoor.

dinsdag 1 januari 2013

VDVHJ

Vanavond wordt in Van Beresteyn bekend gemaakt wie de VDVHJ is geworden. Afkortingen, je kunt ook doorslaan. De zwarte mannen wensen u vanaf deze plek dan ook een goed en redelijk afkorting vrij jaar. 'Zuvere proat' is en blijft ons motto. Zwarte man Mensema bericht over Pink Ladies (éen van de genomineerden voor de titel VDVHJ) en patatje met. 

Ook in 2013 veel leesplezier.

Er is teveel ruis. Er is teveel Pauw & Witteman. Er is teveel De Wereld Draait Door. Ik zou de laatstgenoemde talkshow ook met behulp van het inmiddels in het Nederlandse taalgebruik ingeslopen acroniem DWDD kunnen opschrijven. Acroniem is daarbij een moeilijk woord voor afkorting. DWDD is een acroniem. DWDD is tevens een afkorting. 

Toen ik jong was werkte ik bij de PTT, op de afdeling Telecom. Ik was nog maar net in dienst toen de naam eerst omgedoopt werd tot DIA (vraag me niet waarom) en direct daarna in PTT Telecom. Vervolgens werd het Koninklijk en toen was het al heel snel KPN Telecom, waarbij KPN voor Koninklijke PTT Nederland staat. We hadden destijds twee poten: KPN Post en KPN Telecom. Het was een oud bedrijf, vooral vanwege de post. Vandaar dat het na 100 jaar koninklijk werd. Zo zat dat destijds in elkaar. Bestond je als bedrijf 100 jaar, dan werd je koninklijk. Voor zover ik wist was dat de regel. Simpel. 
Misschien moest je daarvoor eerst nog een koninklijke aanbeveling van de koningin ontvangen. Dat weet ik niet zeker. Net zomin als ik ook niet zeker weet of Maxima straks koningin Maxima (kM) wordt of gewoon prinses Maxima (pM) blijft. Wel ben ik benieuwd naar het bestaan onder Koning Willem IV, want in de bijna 53 jaar dat ik nu leef heeft hier in Nederland altijd een koningin de scepter gezwaaid. Eerst Wilhelmina (kW), toen Juliana (kJ), toen Beatrix (kB).   
Bij KPN ging er een boekje rond met officële verkortingen zoals we die binnen het bedrijf dienden te gebruiken. Het boekje bevatte maar liefst 132 bladzijden verkortingen. Verkortingen zijn geen afkortingen, maar verkorte samenstellingen van binnen een bedrijf veelvuldig gehanteerde termen. Soms zijn deze termen lang, zoals Factuur Inning Order En Notavervaardiging Systeem, Perforator Driepits Groen, Monochroom Beeldsherm VT220, Linker Afstelpoot Bureau Standaard. Met zulke termen is de noodzaak tot verkorten goed te begrijpen. Dat laat onverlet dat het onmogelijk is deze verkortingen uit je hoofd te leren. De grappigste en ook de enige die ik na al die jaren heb kunnen onthouden is DRAMA. Dat was een verkorting voor de door de postbodes gebruikte draagmandjes. 
DRAMA was bij KPN een verkorting.
KPN is een afkorting.
Een afkorting is een acroniem.

Dat laatste blijkt niet waar te zijn, kom ik net achter. In Wikipedia wordt gesteld dat een acroniem (Grieks woord voor 'naam uit de uiteinden') een afkorting is die wordt uitgesproken als een woord. Daarbij wordt soms de eis gesteld dat elke letter een apart woord voorstelt, net zoals een initiaalwoord, waar ik overigens gisteravond voor het eerst van hoorde tijdens het Groot Dictee Der Nederlandse Taal op tv. 
Een mooi voorbeeld van een acroniem is NAVO, dat Noord-Atlantische Verdrag Organisatie betekent. In het zuidelijk halfrond spreken we trouwens over de transatlantische verdragsorganisatie aldaar met behulp van het acroniem SOA. Dat klinkt grappig, maar check het maar op het internet. Het is heus waar.

DWDD is dus GEEN acroniem. Je spreekt het immers niet uit als een woord, maar als vier opeenvolgende lettergrepen. 
Nou, dat weet ik dan ook weer. Niet dat het veel uitmaakt, want over pakweg een maand zal ik al deze informatie weer vergeten zijn en zal ik er weer lustig op loskleppen en afkortingen en acroniemen opnieuw door elkaar heen gebruiken. 
En ik zal me dan hoogstwaarschijnlijk opnieuw ergeren aan dat enorme oerwoud aan afkortingen en acroniemen en verkortingen dat mijn wereld steeds moeilijker te begrijpen maakt. Want APK, ATM, B&W, BTW, DWDD, FB, FBTO, FEBO, KPN, KPMG, P&W, SVP, BVD en GVD vormen slechts het topje van de ijsberg van miljoenen afkortingen, waarmee de wereld steeds weer vanuit een ander perspectief wordt belicht. Je moet telkens opnieuw schakelen. 

En daarbij ga je steeds dieper in de ruis. 

Er zit iets polariserends in. Iets van de intellectuelen - die niet alleen de meeste afkortingen en acroniemen nog wel kunnen plaatsen, maar ze vooral ook steeds weer bedenken en bezigen - tegen de rest. Iets van ons kent O.N.S. Het heeft iets van zichzelf heel erg hard op de borst kloppen.
Net zoals in het louter voor intellectuelen bestemde spelletje Het Groot Dictee Der Nederlandse Taal op tv. In de editie van gisteravond hoorde ik - met mijn rug naar de beeldbuis toe - ondermeer de term 'patatjemet' voorbij komen. Tijdens het bespreken van het eindresultaat maakte de intellectuele goegemeente zich er vrolijk om dat dit nu een moderne samenstelling was en dat je dit tegenwoordig zonder koppelteken schrijft. Patatjemet in plaats van patatje met.
Boeien! dacht ik. Want dat stelletje potsierlijke parvenuen op tv dat zo graag de elite uithangt gaat zich echt niet verlagen door op zondagavond in de lange rij bij de patatboer aan te sluiten voor een patatje met en twee frikandellen, in de hoop net op tijd thuis te zijn voordat om zeven uur 's avonds Studio Sport van start gaat. 
De gewone Jan Lul daarentegen bestelt zondagavond nog steeds een patatje met. Dat je zoiets volgens de nieuwste, opnieuw amper te begrijpen spellingsregels aan elkaar dient te schrijven zal hem een rotzorg zijn, zolang het maar duidelijk is dat hij een grote portie besteld heeft en dat er flink veel mayo bij geschept mag worden. 

Wat de spelling van het bestelde betreft is het voor Jan Lul grotendeels ruis. 

Hij bestelt gewoon zijn patatjemet.
Hij ziet dat de patatbakker op een kladblok PM opschrijft.
Hij denkt: ja, dat snap ik. Dat betekent patatje met.

In het Engels betekent PM Prime Minister.
In het Nederlands betekent het Minister President. Maar je schrijft het dan omgekeerd. De afkorting dus, niet de term zelf.
In het bedrijfsleven betekent het projectmanager.
In Hollywood betekent het puppetmaster.
In Mali betekent het pontje over de uitgedroogde rivier.
In Nieuw-Zeeland staat PM voor Pedagogues Megagogues, een club van mensen die de door filmregisseur Peter Jackson vervaardigde 'Lord of the rings' trilogie - waarvoor de buitenopnames op het Zuid-Eiland (SI ofwel Souh Island) gemaakt zijn - tot op het bot haten. Ik wou er ook lid van worden, maar ik ben daarvoor afgewezen omdat ik een JL (Jan Lul) uit NL ben.
In Argentinië zijn er zes mannen die zich trots met deze afkorting tooien, want daar staat PM voor het Eerste Vriendje Van Maxima (el amigo Premiero qui made lovidos multo grande mucho gusto to Maxima). 
In Spanje stond PM voor Peseta Machine. Dat is sinds de invoering van de euro veranderd in EM. 
In Veendam, aan De Lange Leegte, staat PM voor de Pink Men. Dat zijn niet De Zwarte Mannen (DZM), die overigens wel met de PM sympathiseren, aangezien die getrouwd zijn met de PL (Pink Ladies). 
En bij de patatboer (PB) staat het gewoon voor patatje met.

Want de rest blijft ruis.



(c) Bill Mensema