vrijdag 26 oktober 2012

D.A.F.

Vanavond geen competitie voor de SC. Het weekend zal gebruikt worden zich verder op te laden voor de uitwedstrijd tegen Almere City FC aanstaande maandagavond. 

Zwarte mannen zijn nog steeds van mening dat dit één van de slechtste namen uit de eerste divisie is. De vergadering over deze naam is waarschijnlijk geëindigd in een stemming. Een hybride was het resultaat. Geen mountainbike geen racefiets, maar dan ook weer geen fiets om boodschappen mee te doen.

Als zwarte mannen weekendliteratuur iets totaal anders. Bill, oftewel zwarte man Mensema heeft een wonderschoon stuk geproduceerd over DAF. Van Doorne's transmissie daargelaten.

Gevoel voor historie is wat zwarte mannen bindt. En dat in het weekend dat het programma 'Andere Tijden' van de NPS twaalf en half jaar bestaat. Voor mensen die nog steeds de vraag stellen: Wie of wat zijn de zwarte mannen? Denk bij het antwoord aan andere tijden, maar dan anders. Een stukje geschiedenisbeleving naar de mensheid toe. 

Veel leesplezier.

O ja, Veendam staat op basis van anciënniteit nu al met één nul voor. 

In de geschiedenis zijn er altijd al Zwarte Mannen geweest.

Zo was er een contingent Zwarte Mannen dat de graven Adolf en Lodewijk van Nassau bijstond in de Slag van Heiligerlee in 1568 en de Staatse troepen zelfs de uiteindelijke overwinning bezorgde op het qua aantal zeker in overwicht zijnde Spaanse leger.
Dat graaf Adolf zo’n pedante kwast was, kwam hem uiteindelijk duur te staan. De Zwarte Mannen hadden het op den duur helemaal gehad met zijn gezever en zagen de doorbraak van twee Spaanse scherpslijpers bewust door de vingers, zodat die de onfortuinlijke graaf alsnog om zeep hielpen.
Na de veldslag trokken deze Zwarte Mannen zich terug in de Vosholen achter Sappemeer.


Een andere Zwarte Man was James Wat die in 1781 alles in het werk stelde om het patent van de stoommachine – een jaar eerder uitgevonden door James Watt in Engeland – op zijn naam te krijgen. Het Engelse Patentbureau bewaart nog steeds drie dozen correspondentie uit Sappemeer uit die tijd.
Daarnaast is er nog een extra doos in het gigantische archief van het Bureau in de Engelse hoofdstad te vinden, met krantenartikelen over de ternauwernood verijdelde moordaanslag op de Engelse uitvinder in 1784. Het is nooit bewezen, maar het gerucht dat Zwarte Man James Wat hierachter zat was zo hardnekkig, dat het nooit echt uit de wereld geholpen is.
Zwarte Mannen houden daarentegen vol dat hier sprake was van kinnesinne, aangezien Wat – niet Watt – een jaar eerder een prototype van een uien pelmachine had ontworpen op stoom, waarbij de energiegeleiding voortgaand en niet stotend was.


Ja, Zwarte Mannen waren er altijd al.

Andere Zwarte Mannen zijn de Duitsers Gabi Delgado Lopez en Robert Görl. Samen vormden zij begin jaren tachtig het duo D.A.F. – Deutsch Amerikanische Freundschaft – een elektroband uit Düsseldorf. Ik had al eerder een heel vreemd maar knalgoed nummer van die band gehoord in 1980. Spookachtig, elektronisch, repeterend, hypnotiserend. In het Duitsland van toen was dat heel gewoon, met van die freak groepen als Can, Tangerine Dream, Amon Duül II en als bekendste Kraftwerk. De house van de jaren negentig zou hier later overduidelijk schatplichtig aan zijn.
Begin jaren tachtig was D.A.F. een band bestaande uit zes personen. Ze hadden net hun tweede album uitgebracht, met daarop bovengenoemd nummer. Maar echt groot waren ze nog niet. Zelfs niet in hun hometown Düsseldorf, waar Florian Schneider-Esleben van Kraftwerk de scepter zwaaide, zeker na het eclatante wereldsucces van de Kraftwerk hit ‘Fahren, fahren auf die Atobahn’, en de zes D.A.F. muzikanten lacherig terzijde schoof als mensen die er niet echt toe doen.


Een vergelijking met Graaf Adolf dringt zich begrijpelijkerwijs op.

De D.A.F. boys pakten alles in en vertrokken naar Londen, met het plan daar internationaal door te breken. Dat moment liet nog even op zich wachten, terwijl de jonge Duitsers in de Engelse hoofdstad bivakkeerden in een onverwarmd kraakpand, met alleen een slaapzak om zich te weren tegen de snijdende kou.
Op zich was het een goed idee om juist naar Londen te gaan, dat sinds de opkomst van punk opnieuw de muziekhoofdstad van de wereld was geworden. Maar er waren daar natuurlijk veel meer bands die hoopten op een platencontract en eeuwige roem. Het zou nog niet gemakkelijk worden om als kleine vis in zo’n drukke vijver op te vallen.
Na verloop van tijd pakten steeds meer bandleden hun boeltje bij elkaar en keerden teleurgesteld terug naar Düsseldorf in het Ruhrgebied, totdat uiteindelijk alleen Gabi Delgado Lopez en Robert Görl overbleven.
Waar Zwarte Mannen zijn, zijn er ook altijd kwade tongen. Sommigen beweerden dat Gabi en Robert de andere vier uit de band gegooid hadden als overbodig wrakhout. Anderen houden het erop dat de homo-erotische seks tussen de twee overblijvers in de slaapzak van Gabi op den duur teveel was voor de anderen om bij te wonen, dat het soms zo erg stoomde tussen die twee dat de spreekwoordelijke mist op de straten van Londen ook het pand leek te zijn binnengedrongen.
Hoe dan ook, op den duur restten alleen Gabi en Robert nog, alsmede de drums en de synthesizer van de laatste. Op deze synthesizer namen zij in een 16 step sequentie de basismelodieën op. Live, op het podium, had je vervolgens alleen Robert die duchtig de drums sloeg en Gabi die daarvoor als een schaatser aan het dansen was, terwijl hij met zijn krachtige bastenorstem zijn eveneens van alle poespas ontdane teksten zong.


In deze formatie en op deze wijze, waren zij natuurlijk Zwarte Mannen pur sang.

En het duurde dan ook niet meer lang voordat ze werden opgemerkt door de platenindustrie, voordat hen een contract werd aangeboden en voordat hun eerste – maar eigenlijk derde – album bij een bonafide maatschappij verscheen.
Alles ist gut’.
Op het album staat de grootste hit die D.A.F. ooit zou hebben: ‘Der Mussolini’, met daarin de bizarre, ironische tekststrofe: ‘Tanz der Mussolini, und jetzt den Adolf Hitler, und jetzt nach links, und jetzt nach rechts.’
Natuurlijk mocht je dit ook toen al niet goed vinden, maar wij vonden het allemaal prachtig. Jarenlang zou het een nummer zijn, waarmee je de dansvloer in jongerencentrum Vera in een mum van tijd vol kreeg. Het album vond gretig aftrek en Vera was totaal uitverkocht op die ene avond in 1982 dat D.A.F. Groningen aandeed. Gabi en Robert waren in strak leer gekleed, op het podium speelden ze alsof het de Slag bij Heiligerlee was en in de zaal was het – telkens als ik even achterom keek – een kolkende massa.
Nadien was het mijn taak als concertmedewerker van Vera om ze naar de kleedkamer te brengen, waar ze geen bier dronken, maar vers geperst fruitsap. Verder deden ze zich te goed aan droge worst, wat ik toen wat vreemd vond, want in Vera waren we in die dagen gewoon vooral veel biodynamische voer – zoals haver- en mueslikoeken – tot ons te nemen.
Terwijl Gabi zich het zweet van het lijf veegde met een handdoek keek hij mij langdurig aan. Ik wist al van zijn seksuele voorkeur en huiverde, want hij zou mij dan vast niet zachtjes en liefdevol nemen. Robert merkte mijn vrees als eerste op en zei me lachend dat ik me geen zorgen hoefde te maken, want Gabi viel uitsluitend op mooie jongens zoals hijzelf.
Op den duur wenkte Gabi mij naar zich toe. Aarzelend gaf ik daar gehoor aan.

     -     Jij bent een Zwarte Man, sprak hij.
     -     Ik ben een wat? vroeg ik.
     -     Je weet het nu nog zelf niet,
           maar eigenlijk ben jij net als Robert en ik ook een Zwarte Man.
     -     Ik ben blank, antwoordde ik, en u volgens mij ook. 

Gabi glimlachte.


     -     Je bent zwarter dan je ooit voor mogelijk hebt gehouden, 
           maar daar kom je nog wel achter.

Bij het afscheid, toen de twee Duitse muzikanten naar hun hotelkamer teruggingen, greep Gabi Delgado Lopez mijn hand vast en drukte mij op het hart altijd uit te blijven kijken naar andere Zwarte Mannen.


     -     Maar pas op voor de valse profeten, voegde Robert Görl daaraan toe. 

Dat was vandaag precies 30 jaar geleden.
Inmiddels hebben zich talloze nieuwe popartiesten aangediend. De meeste daarvan waren absoluut geen Zwarte Mannen, een paar daarentegen juist wel, zoals Nick Cave, Rammstein en – opmerkelijk genoeg – ook Owen Paul, bekend van de hit ‘You’re my favorite waste of time’.
Maar soms is het lastig om te bepalen of iemand wel of niet een Zwarte Man is. Zoals het geval is met het Volendamse duo Nick en Simon, dat onlangs anoniem naar De Langeleegte meekwam met FC Volendam. Pas in de businessruimte deden Nick en Simon hun plaksnorren en zonnebrillen af en bleken ze zowaar meer hart voor SC Veendam te hebben dan voor hun eigen thuisclub. Ook blijken ze in werkelijkheid net zo grappig te zijn als op tv.
 

Maar toch…
 

Dankzij de moderne communicatiemiddelen nam ik nadien contact op met Gabi Delgado Lopez en legde ik de voorman van het gereüneerde D.A.F. dit vraagstuk voor. Even bleef het stil aan zijn kant van het internet, maar deze week verscheen dan eindelijk zijn respons, in de vorm van een video die hij speciaal aan Simon heeft gericht: ‘Ich glaub ich fick dich später’.
 

Inderdaad, nou weten we het nog steeds niet.




© Bill Mensema


woensdag 24 oktober 2012

De zwartste aller mannen: August Strindberg

Zwarte man Sandman was kortgeleden op reis in het land van Volvo, Hasselblad en Strindberg. Zwarte man van der Veen was kortgeleden in Parijs. Nu de stad van Zlatan Ibrahimovic. In het volgende schrijven van Sandman komen deze werelden bij elkaar. Connotaties met de SC worden niet geschuwd.


August Strindberg was zoekende. Zijn ogen zijn die van een madman. Een blik op een van zijn vele zelfportretten en een ieder ziet onmiddellijk: dit is geen mens die na het avondeten met de krant op schoot in slaap valt. En dat wat hij zocht vervulde hem met zoveel angst dat hij, tijdens het bohèmeleven in Parijs, in een zware psychische crisis raakte. Ik weet waar hij bang voor was: zichzelf.
Als zwarte man herkende ik dat, ook wij zijn soms zoekende.
Zwarte man: ‘Woar binnen mien klompen?’
Vrouw van de zwarte man: ‘Woar ze altied stoan, koukop. Bie achterdeure.’
Op persreis met het Groninger Museum, als voorbereiding op de expositie Nordic Art die in december opent, bezocht een gezelschap journalisten het huis van Strindberg in Stockholm. Naast toneelschrijver en dichter was hij schilder en een paar van zijn woeste zeegezichten, de reflecties van een verscheurd innerlijk, zijn straks op Museumeiland te zien. Wij waren in zijn voormalig woonhuis, een voor zijn tijd (Strindberg leefde van 1849-1912) modern huis met met cv, lift en wc en ik wist onmiddellijk: hier woonde een zwarte man.
Een van Zwedens meest invloedrijke schrijvers, hij domineerde de letteren bijna vier decennia, was een man van tegenstellingen: Een vrouwenhater, maar getrouwd geweest met twee actrices en een journaliste. Zoals bekend niet de meest gemakkelijke types (aan de andere kant, welke vrouw is wel gemakkelijk?) en enerzijds atheïst en antisemiet (al was antisemitisme in zijn tijd niet ongewoon) en anderzijds religieus aangelegd en gefascineerd door het occulte. Daarbij bewoog hij zich op maatschappelijk vlak in twee werelden. Hij had een eigen theater, thuis van de intelligentsia, maar kwam op voor de arbeiders en ondanks zijn strubbelingen met zijn psyche was hij ongelooflijk productief.
De herkenning als zwarte man is er dus ook in het gedoe met onze eigen, feministisch-angehaugte vrouwen.
Zwarte man: ‘Woar stait de jenever?’
Vrouw van de zwarte man: ‘Most nait zoveel zoepen.’
Zwarte man: ‘Heb ik neudig. Ik ontspan slecht.’
Vrouw van de zwarte man: ‘Most zulf waiten, maar ik gai vanoavend nait weer met de bainen wied.’
Als vierde kind van een scheepsmakelaar haatte hij zijn stiefmoeder (het komt altijd ergens vandaan, nietwaar?) en studeerde aanvankelijk medicijnen. Acteur worden mislukte, maar daar hield hij wel een baan als schrijver aan over. Na de psychische crisis verscheen een van zijn bekendste werken, Infernocrisis (1894-1896) en dat bracht hem tot een ‘nieuw, ondogmatisch en onkerkelijk maar wel christelijk religieus geloof, waarin schuld en boete een grote rol spelen’.
Volgens Strindberg was het lijden ‘een soort mystiek gebeuren en het leven een zuiveringstoestand die aan de mensen was opgelegd’ (bron: Wikipedia).
Ook dat komt ons, zwarte mannen, onlosmakelijk verbonden met de Veenkoloniën, niet onbekend voor. Op de lege vlaktes, op de koude tribunes en kijkend naar het spel van SC Veendam, lijden wij. Om het lijden zelf, als boetedoening, om de zwarte ziel te zuiveren.
De Zweedse toneelschrijver heeft zelfs geprobeerd om goud te maken en ook daar ligt een raakvlak, want was het niet onze eigen directeur Henk Eising, die afgelopen voorjaar uit niets goud probeerde te maken?
Op de laatste verjaardag van Strindberg waren er tien- tot vijftienduizend mensen op de been en zijn begrafenis was een nationale gebeurtenis, waarbij vijftigduizend mensen, toen eenvijfde van het totaal aantal inwoners van Stockholm, langs de route naar het kerkhof stonden. Zijn ideeën verdelen het land, dat in 2012 zijn honderdste sterfdag viert, nog steeds in voor- en tegenstanders. God hebbe zijn zoekende ziel, maar dankzij deze zwartste aller mannen begrijp ik Zlatan Ibrahimovic beter.

zaterdag 20 oktober 2012

SC Veendam - De Graafschap

Het episch centrum van en voor de zwarte man is en blijft de Langeleegte. Gisteravond een prachtige avond op de familietribune. Over familiebanden gesproken. Van der Pavert!


Laten we eerlijk zijn: afgelopen vrijdagavond in De Langeleegte waren de mannen van De Graafschap natuurlijk een stel beestachtig goede voetballers. Allemaal van die potige kerels – niet alleen Tedje ‘I eat broccoli for breakfast’ van der Pavert maar iedereen in het blauwwitte tenue – die waar mogelijk onze jongens in het spel snel stoorden en zodra zich een kans voordeed met zijn allen recht op ons doel afstormden.
Moeke Alberts – die naast ons zat – schreeuwde nog dat Veendam nu echt goed bij de les moest blijven, maar haar goedhartige waarschuwing bleek helaas aan dovemansoren te zijn gericht. Onze jongens lieten een gaatje vallen, wat voor de superboeren uit de Achterhoek net genoeg was. Alleen al hun tweede goal ging er met zo’n rottempo en met zo’n kracht in, dat wij op de tribune even het idee hadden dat het volledige elftal van De Graafschap met bal en al ons doel was binnen getuimeld.
Wat jammer was.
Niet nodig.

     -     Godverdikkie, schreeuwde moeke Alberts het uit.

Wij Zwarte Mannen keken elkaar aan en deden waar wij het beste in zijn: we krulden onze pruillip.
De 0-1 halverwege de eerste helft was al een klap in ons gezicht, want tot dan toe had SC Veendam het beste van het spel. Vooral op links wisten onze jongens geregeld goed uit te breken, met daarbij een glansrol voor onze nummer 11 – Sidney Schmelz – die telkens weer de bal vlak voor het goal van De Graafschap wist te plaatsen.
Maar daar bleef het bij.
De bal ging er maar niet in.

     -     Wat een sukkels! schreeuwde moeke Alberts.

Ja, ze had het over onze eigen jongens, die zich daarna weer groepeerden en het opnieuw probeerden.
Totdat dus de 0-1 viel.

     -     Dit is totaal tegen de verhouding in, reageerde Zwarte Man Fousert.
     -     Niet leuk, sprak Zwarte Man Mensema.
     -     Absoluut niet leuk, sprak Zwarte Man Klein Goldewijk.
     -     Ik ga nu maar even een patatje halen, sprak Sam,
           de zoon van Zwarte Man Klein Goldewijk.

Dat was maar goed ook, want wat moeke Alberts zich op dat moment aan scheldwoorden liet ontvallen, was niet iets waar een jochie van negen naar zou moeten luisteren. Wat zeg ik: zelfs Zwarte Mannen – die nogal wat gewend zijn – steeg het schaamrood naar de kaken.
Niettemin kwam al die vuilspuiterij uit een goed hart.
Uit het hart van moeke Alberts.
Laten we dat niet vergeten.

Na de rust was het net zoals in de laatste 20 minuten van de eerste helft: De Graafschap domineerde het spel en onze jongens sukkelden er achteraan. Met name Veendam verdediger Wagenaar, die er ook vanaf de tribune flink van langs kreeg.

     -     Zit niet zo te slapen, Wagenaar! schreeuwde moeke Alberts.
     -     Ben je overleden of zo, Wagenaar! schreeuwde moeke Alberts.
     -     Godverdikkie, Wagenaar, let nou toch eens goed op met je bolle ogen,
           jij vuile klotenklapper! schreeuwde moeke Alberts.

Die arme Wagenaar had nogal wat te stellen, niet alleen met de tegenstanders op het veld, maar ook met moeke Alberts.
Pa Alberts – die naast zijn vrouw zat met twee dikke stronken broccoli in de oren – vertelde ons tussen de scheldpartijen van moeke Alberts door dat Wagenaar hun inwonende schoonzoon is.

     -     Die kan nou een week lang de afwas doen, glimlachte pa Alberts.

Maar na de 0-2 begon het spel te draaien. Allereerst was daar ineens de goal van onze Griekse Veendammer Vakalopoulos. Een prachtige aanval en een perfecte goal. Ineens was het 1-2. SC Veendam stond op het scoreboard. Het was weer een wedstrijd.
Moeke Alberts danste – of hoste eigenlijk – erop los.
Zo ook wij Zwarte Mannen.

     -     Leuk, sprak Zwarte Man Fousert.
     -     Heel leuk, sprak Zwarte Man Klein Goldewijk.
     -     Ik denk dat ik een colaatje ga halen, sprak Sam,
           de zoon van Zwarte Man Klein Goldewijk.

Terwijl het joch naar de kiosk beneden ging, kregen de Veendam voetballers op het veld van De Langeleegte vleugels. De ban was gebroken. De vloek was verbroken. De Graafschappers wisten niet meer waar ze moesten kijken, want onze jongens waren ineens overal. Alles wat de Veendammers deden was goud. Elke tegenaanval wisten ze nu foutloos te pareren. De bal werd telkens weer aan De Graafschap ontfutseld en naar voren geschoten, waar elke pass nu wel aankwam.
Er volgde tal van aanvallen van Veendam.
De mooiste was die waarbij Lars Hutten zich – weer aan de linkerkant – wist vrij te spelen en met een fantastische krul de bal achter de Doetinchemse doelman plaatste.
2-2.
Als één man schoot de hele tribune omhoog.
Juichen!
Feest!

     -    JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA!
          JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA!
          JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA!
          JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! JA! 
          schreeuwde moeke Alberts.

Niet alleen moeke Alberts, maar wij allemaal, ook wij Zwarte Mannen, we hadden allemaal tranen van blijdschap in de ogen.
En ook daarna bleven onze jongens fantastisch spelen, vooral Wagenaar die – zoals wij inmiddels wel begrepen – doodsbenauwd was dat als hij nu niet zijn stinkende best zou blijven doen, hij de komende week elke dag veroordeeld zou zijn tot de afwas.

     -     Blijf bij de les! schreeuwde moeke Alberts.

Het was niet echt nodig, want ook na de 2-2 bleef het overwicht van het spel bij SC Veendam.

      -     Dit is verdorie echt leuk, sprak Zwarte Man Fousert.
      -     Leuk? vroeg Zwarte Man Klein Goldewijk.
      -     Echt leuk.
      -     Leuk.

Totdat scheidsrechter Van der Pavert – (niet helemaal ontoevallig in het dagelijks leven de vader van Graafschapper Tedje van der Pavert) – een corner toewees aan De Graafschap.
Dat was het moment dat het misging.
Voordat de corner werd genomen ging een Graafschapper ineens zomaar zitten op het gras, wat voor de nodige verwarring bij onze jongens zorgde. Had onze Mitch – die trouwens een voortreffelijke pot speelde – hem een tik gegeven? Welnee. Had hij ineens last van een hartritmestoornis? Zo’n jonge kerel? Natuurlijk niet! Was er misschien een kleine aardbeving ten gevolge van de gasboringen in onze Veenkoloniën geweest? Nou en!

     -     Haal die man van het veld af! schreeuwde Zwarte Man Fousert.
     -     Spelbederf! waarschuwde Zwarte Man Klein Goldewijk.
     -     Schop die kloothommel hartstikke dood! schreeuwde moeke Alberts.

Na deze consternatie werd de corner nog steeds niet genomen, want Graafschap trainer Huistra vond dit het uitgelezen moment om niet één maar zelfs twee wissels in te brengen. Ook dat kostte de nodige tijd en voor we het wisten waren er sinds het fluitsignaal dat er een hoekschop moest worden genomen maar liefst vijf minuten verstreken.
Het moge duidelijk zijn: onze jongens waren door deze tactische flauwekul ineens duchtig uit balans gebracht.

     -     Die smerige, smerige, smerige Huistra, brieste moeke Alberts,
           de volgende keer dat hij bij mij komt logeren,
           kan hij het hele weekend de afwas doen.

Het mocht allemaal niet helpen.
De Graafschap nam de corner en Tedje van der Pavert kopte de 2-3 binnen. Op dat moment totaal tegen de verhouding in en totaal onverdiend.

     -     Niet leuk, zuchtte Zwarte Man Fousert.
     -     Niet leuk, zuchtte Zwarte Man Klein Goldewijk.
     -     Echt niet leuk, zuchtte Zwarte Man Mensema.

Terneergeslagen keken wij moeke Alberts aan, die zich zichtbaar verbeet en trillend van woede de ijzeren reling vasthield. Maar toen vermande zij zich weer, net zoals de jongens van SC Veendam op het veld – en vooral haar schoonzoon Wagenaar – die er opnieuw een tandje bijzetten voor het slotoffensief.

     -     Schop die klootviolen aan gort! schreeuwde moeke Alberts haar jongens toe.
     -     Bij de les blijven, jongens!
     -     Schiet toch eens op, Wagenaar!
     -     Moord!
     -     Doodslag!
     -     De hele week afwassen!
     -     Godverdikkie!

Helaas. Het mocht niet meer baten. Het zou 2-3 blijven.

Maar – en dat moet gezegd worden – het was een fantastisch huzarenstukje van SC Veendam om zich op zo’n wijze terug te hebben gevochten in de wedstrijd.

     -     Godverdikkie nogantoe!!!

© Bill Mensema

donderdag 18 oktober 2012

Les hommes noir

Lopend door de lichtstad ontdekt zwarte man Van der Veen dat tijd wonden kan helen. Een gitzwart moment uit de recente geschiedenis van het Franse voetbal krijgt kleur door het groter dan groot te maken.

Zidane en Materazzi staan voor het Centre Pompidou weer tegenover elkaar als op de WK voetbal finale in 2006.

Stilstaan bij een beeld krijgt hier letterlijk vorm, inhoud en betekenis. Misschien moeten de zwarte mannen ook meer in 'standbeelden' gaan denken.

Een fietsende Dylan in de provincie, uitgehouwen in steen, is dat geen idee? Een in het zwart idee?

woensdag 17 oktober 2012

Veendamvrijdagavond de dertiende (Voor Douwe van der Bijl)

Poezie! Je kunt er niet genoeg van hebben. Dichter Henk Puister liet zich inspireren door de Veenkolonies en de zwarte mannen. Wij zijn trots, zwarte man van der Bijl in het bijzonder.


Onder een zware wolkenpartij
rijd ik neuriënd
in mijn antracietkleurige ballenwagen
de naakte bomen voorbij
over de Kielsterachterweg
naar mijn voetballers van SC Veendam.

Binnen de hekken
van het stadion aan de Langeleegte
vermorzelt een klauw van vriendschap
mijn aarzelende hand:
'Hallo! Ik ben lid van de club
van Zwarte Mannen. Wij - muzikanten -
dichters - schrijvers - hebben een ijzeren band
met de Veenkoloniën.
Nooit geven we op.
Strijdend zullen we ten onder gaan.
Kop ter veur!'

Het regent kansen
voor de tegenstander.
Alleen helemaal bovenin de lichtmast
van houd - tegen storm - en rukwinden in - moed gloort een glimp
van een reddingsboei.

Met Veendam komt het altijd weer goed.

Henk Puister

zondag 14 oktober 2012

Regiotram

Is de zomer voorbij of begint de herfst. Andere woorden, hetzelfde resultaat. De bladeren gaan vallen. Zwarte mannen houden van de regio. Houdt de regio ook van de zwarte man? Zelfde woorden en gelukkig in een andere volgorde ook hetzelfde resultaat. De regio is de zwarte man en de zwarte man is de regio. Onomkeerbaar! 

Echter bij het woord tram in combinatie met regio wordt het zwarte man Bill teveel. Of liever te breed. Zijn verantwoording.




De stad – niet de Parkstad maar Stad – ligt momenteel vanwege werkzaamheden aan de weg wagenwijd open. Dat lag de stad ook al van ver voor de zomer, in de voorzomer, in de zomer zelf, in de nazomer en ook nu nog steeds, in de laatste dagen van de nazomer.

En nog wat: ‘Het is weer voorbij die mooie zomer’ van Gerard Cox is verdomme het beste nummer dat ooit in het Nederlands is verschenen. Wat een tekst! Wat een waarachtigheid! Ik moest er vroeger niets van hebben, maar godallemachtig, hoe fundamenteel WAAR voelen die woorden wel niet de laatste dagen, nu de lange nachten zich weer aandienen.
Misschien is dat iets dat je krijgt als je op leeftijd komt (ik ben de 50 reeds gepasseerd), dat de weemoed naar de open tijd sterker opspeelt.
De open tijd. De zomertijd. De tijd van terrasjes. De tijd van alleen maar een overhemd aan (natuurlijk ook een broek, want van onderen alleen in je pielemosie rondlopen is natuurlijk een geile aandrang van de meeste kerels, maar laten we eerlijk zijn: het is totaal geen gezicht).
De open tijd.
De tijd van alles wat morgen kan, dat schuiven we door naar overmorgen. De tijd van een minuutje bakken in de zon en daarna een uur uitzweten in de schaduw. De tijd van de staalblauwe hemel gevuld met vliegtuigstrepen naar verre landen om al dommelend langs het water over weg te dromen.
Gerard Cox zag dat in de jaren zeventig al zo en schreef er een schitterende tekst over, waarmee hij eigenlijk bewees de voorloper te zijn van Bruce Springsteen. OK, in de harmonie gedeeltes weerklinkt bij Gerard Cox niet de krachtige sax van Clarence – The Big Man – Clemmons (R.I.P.) maar een ‘Na, na, na-na-na’ van een dameskoor, in die tijd ongetwijfeld geleid door de altijd betrouwbare Jodie Pijper.

Van de stadregenten kan je alles zeggen, maar niet dat ze niet betrouwbaar zijn. Waar je ze precies in kunt vertrouwen, daar word je niet blij van, maar daarin zijn ze in elk geval totaal betrouwbaar.
Goed, de tram gaat nu dus niet meer door.

Ik was tegen de tram.

En ik ben trouwens ook tegen het Forum. Omdat ik het geplande gebouw geen porem vind. Dat het te groot is, is al erg. Maar dat het ook nog eens zo foeilelijk is, dat maakt het allemaal dubbel zo erg.
(Ja, beste mensen, modernistische architectuur in Nederland is al jaren een lachertje, au fond is het gewoon spuuglelijk wat we hier de laatste 40 jaar bouwen en FUCK YOU, REM KOOLHAAS NOGANTOE!!! als je het niet met me eens bent.)
O ja, en functioneel gezien heeft het totaal geen nut, dus dat maakt het driemaal zo erg.

Ik was tegen de tram omdat ik het ding domweg te breed vond.
Maar in Praag hou ik van de tram.

* Do you like? vroeg een Pragenees.

Hij wees daarbij op de gezellige, ouderwetse, bomvolle SMALLE tram die door de straten van de Tsjechische hoofdstad sukkelde.

* I like, antwoordde ik naar waarheid.

En in Berlijn hou ik van de tram.

* Do you like? vroeg een Berlijner.

Hij wees daarbij op de gezellige, ouderwetse, bomvolle SMALLE tram die door de straten van de Duitse hoofdstad sukkelde, overigens alleen in het voormalige Oost-Berlijn, wat sowieso vriendelijker en mooier is dan West-Berlijn.

* I like, antwoordde ik naar waarheid.

In Berlijn loopt de tram in het midden van de brede Alleeën, met aan weerszijden het autoverkeer. In Stad zou dat alleen maar mogelijk zijn op de 600 meter van de Zonnelaan dat in het traject naar Zernike was opgenomen.

En zelfs in Amsterdam hou ik van de tram.

* Do you like? vroeg een Amsterdammer.

Hij wees daarbij op de gezellige, ouderwetse, bomvolle, SMALLE tram die door de straten van de Hollandse hoofdstad sukkelde.

* Nee, natuurlijk niet, antwoordde ik naar waarheid.

* Maar waarom dan niet?

* Omdat ik een irrationele schijthekel heb aan al die kut Amsterdammers. Waarom? Daarom!

De Amsterdammer keek mij beteuterd aan.

* En by the way, zei ik.

* Ja? vroeg hij hoopvol.

Misschien was ik toch nog tot andere gedachten gekomen. Maar ik schraapte mijn keel en sprak de volgende legendarische woorden:

* Gerard Cox is de Bruce Springsteen van Nederland.

Terug naar Stad. Nederland is een land van braafste jongetjes van de klas. Van die rot eikeltjes die uit zichzelf steeds weer het beste beentje voor willen zetten. Je zou die er het liefste met een tram van afrijden, maar dat mag dan weer niet. Dat is dan weer jammer.
In Stad willen ze evenwel NOG braver zijn dan de rest van die klootviolen. Dus moest er niet alleen een mega brede tram door Stad gaan rijden, maar ook nog
eens eentje die vanuit de regio – zeg Parkstad – komt aanrijden en dan na het hoofdstation te hebben aangedaan (het hoofdstation van Groningen is overigens een van de mooiste in het land, maar het wordt grotendeels aan het zicht onttrokken door een door de zoveelste Nederlandse KUT architect ontworpen enorme betonnen fietsenstalling ervoor, die ik – je raadt het al – foeilelijk vind) vervolgens gaat kriskrassen door de stad. Een hartstikke ambitieus plan.
En laat dat dan nou net precies het soort plannen zijn waar de braafste jongetjes van de klas het meeste op geilen.

Ik ben een Zwarte Man. Wij Zwarte Mannen zijn supporters van SC Veendam. Ambitieus kan men ons alleen daarom al met de beste wil van de wereld niet noemen.
Ik zou willen zeggen dat wij ook in ons normale bestaan totale uitvreters zijn, maar helaas, wij zijn gewoon van die sukkelaars die hun best doen. Net als de meeste mensen.
Wij doen ons best.
Niet ons uiterste best zoals de braafste jongetjes van de klas.
Gewoon ons best. Wat bij ons – en zeker bij mij – gewoon een eufemisme is voor een 6-. Dat is net voldoende.
En dat is meer dan genoeg.

Anders dan De Zwarte Mannen lijden de bestuurders van Stad aan het Braafste Jongetjes syndroom. Voor hen geldt er geen zesjescultuur. Op zich is dat triest genoeg. De pest is dat onze magistraten er ook nog eens naar handelen. Met veel te ambitieuze plannen. Met veel te ambitieuze werkzaamheden.

Dat is ook de reden waarom ik zo ontzettend pissig word van al dat werk aan de weg in Stad de laatste tijd. Steeds weer is er een weg – of deze week zelfs het gehele Emma viaduct – dat ineens op de schop moet. Blijkbaar zit het Einde Der Tijden er aan te komen, want in Stad zijn ze nu als een dolle bezig om alle straten in één klap te repareren.
Met als gevolg tyfus lange omleidingen.
Mensen met vuurrode koppen achter het stuur.
Autoramen die stevig dicht zijn om zo het verschrikkelijke gevloek in de cabines te dempen.
Radeloze rijders.
Ook op Koopzondag.

Je begrijpt: hadden we nu een tram gehad, dan hadden we deze ergernis niet gehad. Dan zoefden we vanuit de buitenwijken en de regio zomaar de stad in.
Maar die tram hebben we niet.
Die gaat er niet komen.

Wat nu nog rest is burgerlijk protest. Door bijvoorbeeld je auto aan de kant te zetten, alleen in je pielemosie gekleed verder te gaan en daarbij – hoe passend – ‘Na, na, na-na-na’ te zingen.

Want geloof me: het is echt voorbij, die mooie zomer.

© Bill Mensema 

woensdag 10 oktober 2012

Shortlist

Morgen om twaalf uur wordt in Stockholm de winnaar van de Nobelprijs voor literatuur 2012 bekendgemaakt. Op de shortlist circuleren waarschijnlijke namen als Dylan, Nooteboom en Murakami. Literatuur moet verbindend en internationaal zijn. Wij gaan voor het onwaarschijnlijke verhaal Geerth Boschma. Zwarte mannen zetten hoog in.


dinsdag 9 oktober 2012

Bijdrage van Lieuwe Kuipers

Uit de post die De Zwarte Mannen wekelijks bereikt blijkt dat er ook veel Zwarte Jongens – De Zwarte Mannen van de toekomst – zijn die onze blog volgen. Dat doet ons deugd, want laten we eerlijk zijn: over pakweg 50 jaar zullen De Zwarte Mannen in de huidige constellatie minstens gehalveerd zijn. Is het niet qua aantal, dan zeker qua lengte.
Dat kunnen we erg vinden, maar waarom zouden we? Zo is het leven nu eenmaal. Uiteindelijk komt er een einde aan alles. Wel zijn er reeds verregaande besprekingen gaande met het bestuur van SC Veendam om onze kisten ter zijner tijd onder de middenstip van het voetbalveld aan De Lange Leegte te begraven. Zonder ceremoniële poespas overigens, want dat ligt De Zwarte Mannen niet. Gewoon zand erover en wij houden ons verder wel koest.

Alles is eindig.
Het is niet anders.
Alles gaat voorbij.
Maar natuurlijk niet SC Veendam.

Zoals gezegd zullen wij er over 100 jaar niet meer zijn, maar het is een geruststellende gedachte dat zich nu reeds Zwarte Jongens naast het veld aan het inlopen zijn om dan onze plek over te nemen, zodat het heilige – want zwarte – vuur ook na ons verscheiden zal kunnen blijven branden. Ter ere en meerdere glorie van de SC en de Veenkoloniën.

Een van deze Zwarte Jongens laten wij nu al aan het woord. Zijn naam is Lieuwe Kuipers, hij is 17 jaar oud en stamt uit Sappemeer. Hij maakt ons in deze bijdrage deelgenoot van het hedendaagse leven in een Veenkoloniaal lintdorp.



‘Ik sta misschien niet bekend om mijn geweldige muzikale smaak (Lieuwe houdt ondermeer van “Turfstekers van het veen” van William W, red.), maar wel om mijn keiharde en directe opmerkingen. Tevens roemt men mij vanwege mijn complete beheersing van het Veenkoloniale dialect. Ik ben namelijk opgegroeid in de Veenkoloniën, waar gezegdes worden gebezigd als “Dei mot ik nog eem bie de ströt hem” of “In roomboter is nog nooit aine stikt”.
Ook zeggen wij hier in dit Veenkoloniale lintdorp, wanneer het er op aan komt, dingen als “Pas mor op met wat joe zegn, hest wel met aine oet Sappemeer te moakn”. Dan weten wij genoeg of niet dan?
Wat ik ook leuk vond is dat jullie even over een strokartonfabriek begonnen, want in het kader van mijn opleiding heb ik stage gelopen op zo’n fabriek, uiteraard in Sappemeer. Ook hier was de pure romantiek van de Veenkoloniën op te sneuven. Ik liep mee bij de mechanische technische dienst, waar mijn verhalen- en gezegdentrommel rijkelijk gevuld werd met spreuken als “Net zo lang vleukn tot hai lös is”.
Op de fabriek was de overgrote meerderheid afkomstig uit Pekel en omstreken. Eentje daarvan had onlangs de complete inboedel van zijn slaapkamer verkocht om daarna pas te gaan kijken naar vervangende meubelstukken. Dat was wel mogelijk, maar daar zat dus een levertijd van 16 weken op.

     -     Toun heb ik mor twei campingbedjes aan elkoar tieript,
            luidde zijn droge commentaar.

Tot zover mijn bijdrage over het heden in de Veenkoloniën.

Met vriendelijke groet,

Lieuwe Kuipers’ 

zaterdag 6 oktober 2012

Bob Dylan (reprise)

Er zijn van die dagen dat het leven je als zwarte man toelacht. O.k. het weer in de Veenkolonies liet vanochtend te wensen over, maar met een eclatante overwinning uit tegen Volendam in de achterzak en een kop verse koffie voor je begint de dag met een glimlach. Het leed van de wereld dat middels de krant tot je komt doet hier niets aan af. Henk Mulder had het deze week in het Dagblad al een aantal keer over het directeurs gedoe bij de SC. Jan Mulder trekt het vandaag in de krant naar een hoger plan en refereert aan het feit dat veel bekende wereldburgers graag de provincie Groningen aandoen. "De wereld houdt van het Hogeland en het Oldambt, dat is het eenvoudige geheim achter al die naar Usquert en Nieuwolda fietsende rocksterren," Zwarte man Sandman bracht hem middels een column op dit spoor. Jan Mulder roept op deze column elk jaar opnieuw in de krant te plaatsen. Wij voelen ons vereerd. Verplicht in de herhaling dus.


De eerste keer dat ik het verhaal hoorde dacht ik: ‘ja hoor en Aretha Franklin is gek op haring’. Albert, die mij inwijdde in wat een van de best bewaarde geheimen van Groningen moest zijn, kende ik echter als een serieuze man. Hij vertelde het verhaal ook zonder met de ogen te knipperen.

Bob Dylan, dé Bob Dylan, bracht tijdens Europese tournees wel eens een bezoekje aan het noorden van Groningen. De beroemde Amerikaanse singer/songwriter ging dan fietsen in de buurt van Noordpolderzijl. Hij vond het Hogeland mooi. De streek, het landschap, deed hem denken aan het gebied waar hij vandaan kwam, Duluth, Minnesota.
Ik had geen reden om aan de woorden van Albert te twijfelen, maar het klonk te mooi om waar te zijn. Tot ik enkele weken later met Douwe in café De Drie Uiltjes zat. Douwe was een echte Dylan-fan en ik vertelde wat ik had gehoord.
“Hm”, zei hij.
Daarop kwam hij met een nog mooier verhaal.
Henk Scholte, onze Henk Scholte, in stad en ommeland bekend als verhalenverteller en folkzanger, was op een goede dag in Noordpolderzijl en stapte ’t Zielhoes binnen.
“Hou is t?”, vroeg Henk aan de waard, de fameuze (inmiddels overleden) Siert van Warner.
“Rustig”, was het antwoord, “d’r zit allennig n gekke Amerikoan aan de bar kovvie te drinken.”
Waarop de blik van Scholte richting hoek van de bar ging en hij bijna een hartverzakking kreeg.
Bob Dylan.
Scholte begon vervolgens tegen de kroegbaas uit te varen: “Dat is gain gekke Amerikoan. Waist doe wel wel dat is??!! Dat is Bob Dylan!!!”
Van Warner was niet onder de indruk: “Dat kin mie hailemoal niks schelen. As hai zien koffie moar betoalt.”
Een regel in de journalistiek was dat je kon publiceren als een verhaal door drie onafhankelijke bronnen werd bevestigd. Ik vond twee mooi zat en schreef er een column over in de Groninger Gezinsbode. Het – naar het zich laat aanzien waargebeurde – verhaal zong zich binnen de kortste keren rond in Groningen en omstreken. Iemand belde zelfs de Vpro en het verhaal werd onmiddellijk gekopieerd naar diverse sites.
Het liet mij evenmin los en ik dacht, laat ik het Bob gewoon vragen. Er was een officiële site, met een e-mail adres (foggy@bobdylan.com) en wie niet waagt, die niet wint, nietwaar?
Het duurde even, maar verdomd, ik kreeg een mailtje terug:

Dear, Mr. Herman Sandman,
The story is correct, though it happened quite a few years ago, in the early nineties maybe. We had a concert in the City of Groningen. Somebody knew I was fond of biking and that the area, wich you call highland, was like the landscape around my hometown,
Duluth, Minnesota. I remember names like Usquert, Stitswerd, Zandeweer. We drank coffee in a café, with a strange owner. He just sat there. But you know, I liked it, because it was the first place where people didn’t gaze at me. When paying my coffee I had the funny feeling that he didn’t trust me at all, not knowing who I was. And you are right: a white bearded man came in. He looked like a fiftie year old Jezus with a hangover. It was a druïde, I guessed. But the strangest thing happened the next day, when we where in a place called Beecham (is that correct?). We entered a bar and there was David Crosby… Very weird.

With respect, Bob.

Waarop ik weer antwoordde:

Dear Mr. Dylan,
The white bearded man was Henk Scholte. He is a famous storyteller and folksinger, in a band called Törf. The place is not Beecham, but Veendam, famous for its Jugendstil-houses. The name of the café was ‘t Aaierdoppie. It doesn’t exist anymore. The bartender who looks like a twin brother of David Crosby is Bé Wever. Thank you for your answer and good luck with your furthere carreer.’

Eddy, bassist en tekstschrijver van Törf vertelde me een week later dat Henk er bijkans knettergek van werd. Iedereen sprak hem aan over Bob Dylan en hij moest het verhaal steeds opnieuw vertellen. “Maar…”, zei Eddy, “Dylan is niet de enige die hier wel eens rondloopt. Weet je dat Meryl Streep Groningen ook kent, de stad dan?”
De Amerikaanse actrice bezocht – anoniem naar ik aanneem, anders was het mij niet op zo’n geheimzinnige manier verteld en anders had museumdirecteur Kees het wel aan de grote klok gehangen – het Groninger Museum. Het intrigerende was dat dit verhaal in brokjes bij mij kwam. Eerst hoorde ik dat ze iemand van het museum kende, later bleek het om een kunstenaar uit de stad te gaan, die haar had rondgeleid. Naarmate ik er vaker naar vroeg, kwamen meer en meer details los.
Op een vakantiereis in Thailand had de kunstenaar het echtpaar Streep ontmoet. Er was iets met de man van Meryl. Die werd ziek of zo en de Groninger had haar geholpen. Uit dat contact groeide een vriendschap en daarbij horen bezoekjes over en weer en zo kon het gebeuren dat Meryl langskwam in die prachtige stad, zo fraai gelegen in het al even schitterende ommeland.
Wat ze hier precies deed of gezien heeft, is onbekend. Dat zullen de gebruikelijke highlights zijn geweest: ‘t Peerd van Ome Loeks, de Grote Markt, Folkingestraat, Martinitoren, Martinikerk, Benzinebar en Groninger Museum. O ja, ze kocht een broek in een winkel in de Herestraat.
In dit geval vond ik één bron voldoende (je moest een verhaal nooit dood checken) en ook dit verwerkte ik in een column en toen ik even daarna Douwe weer sprak diende het volgende verhaal zich reeds aan. Terwijl ik een kopje bonensoep nuttigde in Leescafé Belcampo in de Openbare Bibliotheek, stelde Douwe (die bij de bieb werkte) zich de totaalbeleving voor, als ik met mijn zoon Hunter voor het eerst de bibliotheek van Slochteren zou betreden. In datzelfde pand zijn immers bank en artotheek gevestigd. Ik antwoordde dat we net bij ‘t Pannekoekschip hadden gegeten en dat we weer even vooruit konden, qua totaalbeleving. Hunter kreeg een kleurplaat met potloden, een Jip en Janneke-pannenkoek en tot slot een ballon. Van enthousiasme stond hij de hele maaltijd op de bank en kon met erg veel moeite bij de enorme pot stroop vandaan gehouden worden. We waren ’s avonds bekaf.
Ik was nog niet uitgesproken of Douwe priemde dreigend zijn vinger in mijn richting: “Weet je wie daar ook graag heen gaat?”
Geen idee, natuurlijk.
“Walter Trout!!!”
Dé Walter Trout. De bekende Amerikaanse bluesgitarist?
“Zal wel.”
“Ja, echt waar. Wanneer de man hier in de buurt optreedt, wil hij met alle geweld naar ’t Pannekoekschip.”
Gezien zijn postuur moet Trout een gezonde eter zijn, maar er was een grens aan hoever je een fantastisch verhaal kon oprekken. Na wat ik had opgeschreven over Dylan en Streep zou niemand deze anekdote geloven. Ik geloofde het zelf maar half.
“Toch is het zo”, ging Douwe verder, “Walter is dol op pannenkoeken. Zelfs als ie in Hamburg speelt, wordt er een auto met chauffeur geregeld en komt meneer naar Groningen, om aan het Schuitendiep pannenkoeken te gaan eten.”
Ook dit bleek te kloppen. Ik kreeg het verhaal bevestigd van Peter, sinds jaar en dag muziekprogrammeur van cultureel centrum De Oosterpoort en in die hoedanigheid bekend met de wensen van Trout.
Wat we leren van deze beroemdheden was dat in de Martinistad de nadruk werd gelegd op de verkeerde toeristische trekpleisters. Niet het Groninger Museum, de Martinitoren, de Folkingestraat, de diepenring of de Grote Markt hadden de interesse van celebrities als Dylan, Streep en Trout, maar ’t Zielhoes, de kledingwinkels in de Herestraat en ’t Pannekoekschip.
Dat Lou Reed en Laurie Anderson, tijdens een bezoek van een iets recenter datum aan de stad, plaatsnamen achter het carillon van de Martinitoren, verbaasde me niet.
Anderson was in oktober 2008 een van de drie componisten om wie het Americans Festival van Noord Nederlands Orkest en Stichting Prime draaide. Ze kwam naar Groningen en wat iedereen had gehoopt en gebeurde was dat echtgenoot Lou haar vergezelde. Hij deed zelfs tien minuten mee met het concert van zijn vrouw en zong nog een oud liedje. Hoewel het bijzonder was dat ie überhaupt in De Oosterpoort stond, hield het optreden eerlijk gezegd niet over. De man zag er niet uit. Gekleed in een zwarte spijkerbroek en zwarte T-shirt en met gymschoenen die totaal niet bij zijn leeftijd pasten, kreeg ik de indruk dat we zaten te kijken naar Gekke Henkie, die net bij de Josti Band zit en oké, wel op het podium mocht, maar alleen om een beetje mee te neuriën.
Van de directeur van het NNO hoorde ik ook dat het helemaal geen aardige man was. Hij dronk wel vijf espresso’s achter elkaar, had geen idee waar ie was en gromde en snauwde om zich heen, ook tegen Laurie. Terwijl zij heel aardig was en hem overal bij betrok. Reed leek het bewijs dat je niet jarenlang er maar een beetje op los kunt leven, onderwijl naar hartenlust snoepend uit de pot met geestverruimende middelen. Je betaalde een keer de rekening.
Wél intrigerend was dat Reed op dinsdag arriveerde, terwijl het concert, met de Nederlandse première van Homeland, pas zaterdag plaatsvond. Hij was hier zelfs eerder dan Anderson, die op woensdag werd verwelkomd. Toen ik dat hoorde vroeg ik me onmiddellijk af: wat heeft hij in die tijd gedaan?
“Beetje rondkijken”, zei de NNO-directeur.
Wáár hij precies rondkeek werd niet duidelijk. Ik had het wel willen vragen, maar het concert begon.
Wellicht zijn er mensen die Reed hebben zien rondbanjeren. Waarmee heeft ie zijn tijd gevuld? Met espresso’s drinken bij Talamini? Een visje bij Snip? Toch even kijken bij het Groninger Museum? Hij heeft in die vier, vijf dagen moeten eten en drinken en dat deed je niet steeds in je hotel en je bleef ook niet de hele dag op je kamer, dus hij heeft Groningen verkend en dus heeft Groningen hem gezien.
Wáár?
Dat was de vraag. Als je hem zag drong dat natuurlijk niet meteen door.
“Hé, kiek, die vent doar liekt wel wat op Loe Ried.”
“Riet doe die moar eem aine oaf. Wat mot dai hier in stad?”
Wáár?
Met Laurie achter het klavier in de Martinikerk, las ik in het Dagblad van het Noorden. Ze waren uitgenodigd door Dylan-fans Kris en Eddy en kregen een rondleiding van beiaardier Auke.
Maar dat duurde geen vijf dagen.
Wáár nog meer?
Ik wist het natuurlijk wel. Het lag eigenlijk voor de hand. Hij is gaan fietsen in de buurt van Noordpolderzijl.
Een tip van Bob.

woensdag 3 oktober 2012

Wim Entzinger

Maandag 1 oktober 2012 werd de wedstrijd Veendam-Cambuur gespeeld. De Zwarte Mannen twitterden het al: zij waren zwak, ziek en misselijk en dus helaas niet van de partij. De wedstrijd eindigde in één tegen één en daar kun je als realist best mee leven. De afstand tot het stadion noopte de Zwarte Mannen tot de volgende overpeinzing.


De acterende clubs, Veendam en Cambuur, hebben een belangrijke gelijkenis. Beide zijn zij, via de band van een surséance van betaling, aan een faillissement ontsnapt. In beide gevallen was de bewindvoerder Wim Entzinger. Wat beide clubs van hun bewindvoerder zouden kunnen leren is dat ambitie wordt voorafgegaan door dromen. De oud-bewindvoerder van Veendam en Cambuur droomt ervan nog eens de drummer van de Rolling Stones te worden. Afgelopen week zette hij een goede stap. Met zijn band Hans van Lier & the Sidekicks bracht hij een nieuwe cd uit. Deze cd kwam binnen op nummer 46 van de Nederlandse cd top 100. Dat is hoger dan Fier of Symphonica in Rosso van Nick en Simon. Ziedaar de ambitie voor aankomende vrijdag. De Zwarte mannen voorspellen een eclatante overwinning op Volendam. Die kan dan vervolgens op zaterdag gevierd worden in Hotel Parkzicht in Veendam, bij het optreden van (inderdaad) Hans van Lier & the Sidekicks. De cirkel is rond.